Minder aftrek gemengde kosten
De regels voor de aftrek van gemengde kosten zijn gewijzigd. Gemengde kosten zijn pas aftrekbaar voor de inkomstenbelasting als een drempelbedrag wordt overschreden. Dit drempelbedrag is sinds 1 januari 2022 verhoogd van € 4.700 naar € 4.800. Maar er is een alternatief. U mag er namelijk ook voor kiezen om 80% van de gemengde kosten in aftrek te brengen. Dit percentage is niet gewijzigd.
Gemengde kosten
Bepaalde kosten hebben uitsluitend een zakelijk karakter of uitsluitend een privékarakter. Er zijn ook kosten die u wel voor uw onderneming maakt, maar waarin ook een privé-element zit. Dit zijn de gemengde kosten. Hieronder vallen:
- de kosten voor voedsel, drank en genotmiddelen;
- representatiekosten;
- kosten van congressen, seminars, symposia, excursies en studiereizen.
Ook in de vennootschapsbelasting is de aftrekbaarheid van gemengde kosten beperkt als de rechtspersoon één of meer werknemers in dienst heeft. De aftrekbeperking geldt dan voor dezelfde kosten als bij de inkomstenbelasting, tenzij de kosten voor de werknemer(s) loon vormen. In dat geval zijn de kosten integraal aftrekbaar. Zijn de kosten geen loon, dan zijn ze pas aftrekbaar als een drempelbedrag wordt overschreden. Dit drempelbedrag is sinds 1 januari 2022 verhoogd van € 4.700 naar € 4.800. Als 0,4% van het loon van de werknemers hoger is dan dit bedrag, dan geldt het hogere bedrag als niet-aftrekbaar drempelbedrag. Het alternatief is hier dat uw bv maar 73,5% van de gemengde kosten in aftrek kan brengen. Dit percentage is niet gewijzigd. Het percentage van 80% in de inkomstenbelasting geldt dus niet voor de vennootschapsbelasting. Dit is een bewuste keuze van de wetgever.
Goed nieuws voor ondernemende verenigingen en stichtingen
Bent u bestuurder van een stichting of vereniging die maximaal vijf jaar een onderneming drijft? Dan is het volgende voor u van belang. De stichting of vereniging is onder voorwaarden vrijgesteld van vennootschapsbelasting. De vrijstelling geldt als in een boekjaar niet meer dan € 15.000 winst wordt behaald. Is de winst hoger, dan kan deze toch vrijgesteld zijn, zolang de winst samen met de winst van de voorgaande – maximaal vier – jaren niet meer bedraagt dan € 75.000. Kortgeleden heeft de hoogste belastingrechter, de Hoge Raad, beslist dat deze tweede winstgrens ook onverkort mag worden toegepast als de vereniging of stichting minder dan vijf jaar een onderneming drijft.
Hoe berekent u de vrijstelling?
U toetst eerst of de winst van uw vereniging of stichting de eerste winstgrens van € 15.000 overschrijdt. Is dat niet het geval, dan is de winst vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Is dat wel het geval, dan toetst u vervolgens of de tot dan toe behaalde jaarwinsten de tweede winstgrens van € 75.000 overschrijden. Is dat niet het geval, dan is de winst toch vrijgesteld. Wordt de tweede winstgrens wel overschreden, dan is de winst in dat boekjaar belast. In de daaropvolgende boekjaren is de jaarwinst alleen vrijgesteld voor zover deze niet meer bedraagt dan € 15.000. Is de winst hoger, dan is uw stichting of vereniging over de winst vennootschapsbelasting verschuldigd.
U hoeft door het oordeel van de Hoge Raad de tweede winstgrens dus niet pro rata te berekenen. Daardoor zou deze winstgrens lager zijn en uw vereniging of stichting dus eerder in de heffing vallen.
Voorbeeld ter verduidelijking
Uw vereniging bestaat drie jaar en drijft vanaf het begin een onderneming. De winsten zijn € 8.000 in jaar 1, € 20.000 in jaar 2 en € 32.000 in jaar 3. De totaalwinst over de drie jaren is dus € 60.000. De winst in het eerste jaar is zonder meer vrijgesteld, want die blijft onder de eerste winstgrens van € 15.000. In het tweede en derde jaar is dat niet het geval. U moet dan de totaalwinst toetsen aan de tweede winstgrens. Bij onverkorte toepassing blijft de winst in het tweede en derde jaar onder het maximum van € 75.000. U kunt de vrijstelling dus ook in jaar twee en drie toepassen.
Zou u de tweede winstgrens pro rata moeten berekenen, dan bedraagt deze na jaar 2 jaar (2/5 van € 75.000 =) € 30.000. De winst van uw vereniging blijft ook in jaar 2 onbelast. Maar in het derde jaar wordt het een ander verhaal. De tweede winstgrens bedraagt dan 3/5 van € 75.000 = € 45.000. De totaalwinst over de drie jaren bedraagt echter € 60.000. De winst van uw vereniging is daardoor in het derde jaar wel (volledig) belast.
Let op
Het bovenstaande geldt ook als uw vereniging of stichting niet direct vanaf haar oprichting een onderneming drijft. De vijfjaarstermijn van de tweede winstgrens van deze vrijstelling begint dan namelijk pas te lopen vanaf het eerste jaar dat zij een onderneming drijft en dus niet vanaf haar oprichting.